appel

appel{{/term}}

1 apple

♦voorbeelden:

1   〈figuurlijk〉 iets voor een appel en een ei verkopen • sell something for a song

     〈figuurlijk〉 door de zure appel heenbijten • grin and bear it

     〈figuurlijk〉 een appeltje met iemand te schillen hebben • have a bone to pick with someone

     〈figuurlijk〉 een appeltje voor de dorst bewaren • keep something for a rainy day

     〈spreekwoord〉 de appel valt niet ver van de boom/stam • the apple never falls far from the tree

¶   〈figuurlijk〉 zij is de appel van zijn ogen • she is the apple of his eye

————————

appel{{/term}}

1 [verzameling van alle aanwezige personen] call ⇒ 〈naamafroeping〉 roll call, 〈leger ook〉 parade

2 [beroep] appeal

♦voorbeelden:

1   appel houden • call the roll, take the roll call

     op het appel ontbreken • be absent, fail to turn up

2   appel aantekenen tegen een vonnis • lodge an appeal

     in appel gaan • appeal

     〈sport〉 een appel voor hands • an appeal for hands

¶   het hof van appel • the Court of Appeal